30 maart 2018
Dick van Sprundel

Herziening Nederlandse rulingpraktijk per 1 januari 2019

Als belangrijkste punten zie ik dat de foutenmarge van de rulings niet erg hoog is en dat de staatssecretaris van Financien de rulingpraktijk wil herzien. Door de Procter & Gambleruling heeft de Audit Dienst van het Rijk een intern onderzoek gestart naar de afspraken die de Nederlandse belastingdienst heeft gemaakt met belastingplichtigen, de zogeheten rulings. In dit onderzoek zijn de procedurele aspecten van circa 4.500 rulings onderzocht. Daarbij is op ongeveer 1,5% van de rulings iets aan te merken. Hoewel het streven uiteraard altijd een 100% score zou moeten zijn, is een score van 98,5% van de rulings waarop niets valt op te merken een hele mooie score .

Hoog niveau Belastingdienst
Deze interne bevindingen van het de Audit Dienst van het Rijk onderschrijven een eerder onderzoek van de Europese Commissie naar het Nederlands rulingbeleid. De Europese Commissie constateerde destijds dat ‘Nederland doorgaans werkt met een grondige beoordeling op basis van uitgebreide informatie’ waardoor men het Nederlandse rulingbeleid als goed beoordeelde. Met name de politiek klaagt over de Belastingdienst, maar ik ben van mening dat we eigenlijk erg trots op de belastingdienst mogen zijn. Vergeleken met buitenlandse belastingdiensten heeft de Nederlandse belastingdienst een hoog niveau op meerdere vlakken en werkt de fiscus zorgvuldig. In dit kader merk ik nog op dat de staatssecretaris bij zijn reactie op de commotie bij de Procter & Gamble ruling mijns inziens de desbetreffende inspecteur overigens wel meer in bescherming had mogen nemen. Immers, ten tijde van het toenmalige beleid was de inspecteur niet verplicht om voor dit specifieke geval bindend advies bij het APA/ATR te vragen. Ook was toen een tweede handtekening niet benodigd. Een veranderende tijdgeest rechtvaardigt een dergelijke behandeling met terugwerkende kracht niet en daarom had de staatssecretaris de inspecteur juist moeten steunen.

Een ander belangrijk punt is dat de staatssecretaris wenst dat de nieuwe vormgeving van de rulingpraktijk per 1 januari 2019 staat. Ik begrijp deze termijn en de datum van 1 januari 2019 is logisch: ’niet alleen treedt de anti-belastingontgaansrichtlijn van de Europese Commissie in werking, ook het zogenaamde multinationaal instrument is dan van kracht. Ook andere fiscaal relevante overgangstermijnen eindigen dan’.

Alleen rulings voor bedrijven met toegevoegde waarde
Tegelijkertijd wil de staatssecretaris dat alleen bedrijven die echte toegevoegde waarde hebben in Nederland een ruling kunnen krijgen. Ik onderschrijf deze wens, maar veel internationale bedrijven in Nederland zijn klein begonnen. Tijdens de opstart is soms samengewerkt met een trustkantoor om na de opstartfase voor veel echte werkgelegenheid in Nederland te zorgen. Het is logisch dat in lijn met eerdere onderzoeken een verscherping van de substance-eisen wordt onderzocht. Hiervoor is de staatssecretaris voornemens een adviesgroep met externe onafhankelijke experts in te stellen die als klankbord dient bij deze herziening. Dit lijkt mij een goede zaak. In het verleden zijn al goede stappen gezet.

Zo is de rulingpraktijk in 2001 fors herzien en zijn daarnaast in 2008 en 2014 diverse besluiten in dit kader uitgevaardigd. Recentelijk zijn, per 1 januari 2018, twee nieuwe relevante substance eisen ingevoerd, te weten een loonkosten- en een kantoorruimtecriterium. De eerste eis houdt in dat een in Nederland gevestigde vennootschap een bedrag aan loonkosten betaalt van ten minste € 100.000 en de tweede impliceert dat een in Nederland gevestigde buitenlandse vennootschap een eigen kantoor dient in te richten en dat deze buitenlandse belastingplichtige dit kantoor daadwerkelijk gebruikt. Door de globalisering en internationalisering en de veranderende tijdsgeest is herijking gewenst. Voorkom echter dat ondoordacht te harde maatregelen worden genomen die Nederland als internationaal hoofdkantoorland schaden. Koester kwalitatieve dienstverlening.

Doorlooptijd rulings
Als laatste punt de doorlooptijd van de rulings: uit jaarverslag APA/ATR team 2017 (bijlage V bij de kamerbrief) blijkt dat een verzoek om goedkeuring van een rulingverzoek gemiddeld 66,5 dagen duurt, terwijl dat vroeger 49,4 dagen was. Het zou aardig zijn als het een APA/ATR team een versterking wordt gegund waardoor APA/ATR deze doorlooptijd tot bijvoorbeeld zes weken zou kunnen verkorten. Meer budget zou een snellere looptijd mogelijk kunnen maken zonder dat de kwaliteit eronder leidt. Een dergelijke ontwikkeling zou ook goed zijn voor Nederland!

Dick van Sprundel

Partner, advocaat & belastingadviseur
Of ga naar: